De hoofdstad blijft trekken; koninginnedag in Amsterdam vieren en dan sterven. Dat is zo ongeveer de sfeer van menig puberaal onderhandelingsgesprek.
‘Ja, lachen, koninginnedag in de trein vieren’, zegt puber 1 bij ons smalend. Hij heeft zijn 30 april-ervaringen inmiddels binnen en weet met de air van de man-die-alles-weet puber 2 te melden dat hij wel beter weet waar de échte koninginnedag-pret te vinden is.
Lekker, met honderdduizenden mensen in te weinig treinen reizen. Al soppend door de kots omdat je geen bier in blik de trein in mag nemen en je voorraad daarom maar op je bijna nuchtere maag naar binnen hijst. Weggooien doe je namelijk niet op je 16de.
En dan ga je, al dringend, het rokin af. En omdat je toch niet helemaal recht loopt stoot je iemand aan, die boos wordt, die terug duwt en voor je het weet wil je nog maar één ding: terug naar huis.
Dan stap je met je misselijke lijf in een al weer volle trein, die zo erg naar kots ruikt dat je het liefst met he hoofd uit het raampje hangt. En daar krijg je dan weer een boete voor.
‘Kun je je beter die reis besparen en het meteen leuk krijgen’.
Hier spreekt levenservaring.